Keuze, vertaling en inleiding Hero Hokwerda
De moderne Griekse poëzie had, naast natuurlijk Kavafis, nog een wegbereider: Kostas G. Karyotakis (1896-1928), die wel de grootste minor poet van de Nieuwgriekse poëzie wordt genoemd.
In zijn elegische poëzie kan men volgen hoe Karyotakis steeds dichter naar de dood toe werd getrokken; in zijn satirische gedichten richt hij zijn pijlen op de Griekse samenleving van zijn tijd, op het menselijk bestaan in het algemeen en op zijn eigen bestaan.
Karyotakis hield in het algemeen vast aan de versvormen (rijm, metrum) van de traditionele poëzie, maar op een steeds vrijere manier, alsof hij zich daarvan los wilde maken; dat lijkt ook de betekenis te zijn van enkele ‘prozagedichten’ die hij tegen het eind van zijn leven schreef. Ook met zijn steeds ‘prozaïscher’ taal en met zijn sarcastische neigingen nam hij afstand van wat bon ton was in de Griekse lyriek tot dan toe.
De ontwikkeling van Seferis’ dichterschap is zonder Karyotakis niet goed denkbaar; Elytis zet zich weliswaar tegen Karyotakis af, maar spreekt tegelijk zijn respect voor hem uit, en van alle ’traditionele’ dichters is het vooral Karyotakis door wie ook thans nog de jongere Griekse generaties zich aangesproken voelen.
Deze uitgave bevat een keuze uit Karyotakis’ gedichten en prozagedichten. Meer over de dichter en zijn werk is te vinden in de uitvoerige inleiding bij deze uitgave.