Inleiding en vertaling Kees Meiling
Het christendom was sinds Constantijn de Grote de dominante godsdienst van het Romeinse rijk, maar een halve eeuw later heeft keizer Julianus (361-363) nog een poging gedaan de ‘heidense’ godsdienst in ere te herstellen.
Dat leverde hem de bijnaam ‘Afvallige’ op, van de kant van zijn christelijke tegenstanders. Zelf zag hij juist de christenen als afvalligen, van zijn dierbare Helleens-Romeinse godsdienst. Wat waren zijn beweegredenen?
Die vinden we in de eerste plaats in zijn Tegen de Galileeërs (zoals hij de christenen noemde), maar ook in zijn brieven en redevoeringen. Julianus had een gedegen filosofische en retorische opleiding genoten. Een opvallend werk is ook zijn Baardhater, een zelf-satire waarin hij zijn houding tegenover de inwoners van het ‘wufte’ Antiochië uiteenzet.
In deze uitgave een ruime keuze uit zijn geschriften: Tegen de Galileeërs en De Baardhater compleet, en daarnaast een ruime keuze uit zijn brieven en redevoeringen.